Het gaat om het Jaarverslag 2020 over de arbeidsmobiliteit binnen de EU, dat gebaseerd is op de meest recente beschikbare statistische gegevens en waarin staat dat "Roemenië, Polen, Italië, Portugal en Bulgarije ook in 2019 de top vijf van de landen van herkomst van de werknemers waren". Met name deze vijf lidstaten waren in dat jaar "de oorsprong van 58 procent van de mensen die voor mobiliteit werken", die voor een ander EU-land werkten.

Portugal wordt in het verslag ook genoemd als een van de belangrijkste landen van herkomst van hooggekwalificeerde werknemers, uit gebieden als het bedrijfsleven en de administratie, wetenschap en techniek of het onderwijs.

"De groep hoogopgeleide werknemers [in arbeidsmobiliteit] in vergelijking met de hoogopgeleiden in het land van herkomst is hoger onder Roemenen (22 procent), Bulgaren (13 procent), Portugezen (10 procent) en Polen (8 procent)", aldus het document.

Voor de belangrijkste landen van bestemming van de Portugezen in arbeidsmobiliteit in de EU waren dat Frankrijk, Duitsland en Spanje. Ook het Verenigd Koninkrijk, dat eind januari 2020 de Europese Unie verliet, staat op deze lijst. In totaal waren er in 2019 17,9 miljoen Europese burgers op het gebied van arbeidsmobiliteit in een ander EU-land, waarvan 13 miljoen in de werkende leeftijd (20-64 jaar), volgens het rapport, dat cijfers van het bureau voor de statistiek, Eurostat, noemt. Dit betekent dat de arbeidsmobiliteit in 2019 is blijven toenemen, maar in een langzamer tempo dan de voorgaande jaren (vergeleken met 17,6 miljoen in 2018).

De Europese Commissie merkt op dat "mensen in de werkende leeftijd aan het begin van hun carrière met een grotere waarschijnlijkheid verhuizen" en dat "de waarschijnlijkheid om te verhuizen met de leeftijd afneemt". "Nu de jongere bevolking ook in de landen van herkomst afneemt, kan dit leiden tot een afname van de mobiliteitsstromen", aldus de commissie in het verslag.