De eeuwige hemelse vader Jupiter en zijn ambachtsdochter Minerva, de koningin van de hemel Juno, de feministe Diana , Mars de krijger , Aesculapius de genezer , de aquatische Neptunus en de logistieke Mercurius werden allen opgenomen in de portmanteau van religiositeit die door het Romeinse leger na 137 v.C. naar West-Iberia werd gebracht.

Sinds de tijd van de monarchie waren al deze godheden het onderwerp geweest van strenge religieuze mores in de Romeinse Republiek met als enig doel het veiligstellen van een "pax deorum" die de burgerij in staat zou stellen bescherming te ontvangen van bovennatuurlijke krachten in ruil voor aanbidding en gehoorzaamheid. Als zodanig bevatte de Latijnse liturgie weinig zedenleer, maar er werd veel nadruk gelegd op tempelrituelen, openbare oraties en processies die voorafgingen aan staatsevenementen zoals triomfen en spelen. De organisatie ervan werd bereikt met een militaire precisie, waarbij priesters en acolieten werden afgewisseld tussen de gelederen van marcherende legioenen.

De romanisering van Lusitanië en Galicië, die begon met Julius Caesar, introduceerde geleidelijk deze godheden bij de inheemse bevolking door hen uit te nodigen naar de tempels te gaan die in de nieuwe steden naast het forum werden gebouwd en deel te nemen aan openbare ceremonies. Er werd echter geen poging ondernomen om de inheemse goden, zoals beschreven in deel 7 van deze serie, te onderdrukken. In plaats daarvan begon een ongeorganiseerd proces van assimilatie waarbij overeenkomsten in karakter werden herkend, b.v. dat Cossus en Mars beide de goden van de oorlog waren.

Om de zaken nog ingewikkelder te maken begonnen de Romeinen genoeg te krijgen van het rigide anachronisme van de Klassieke Religie en toonden zij een toenemende belangstelling voor en naleving van de Oosterse culten zoals de Anatolische Cybele en haar gecastreerde gemalin Attis, Isis uit Egypte en de Indo-Iraanse Mithras die alle blijk gaven van mystiek en syncretisme van geloofsovertuigingen waaronder het vooruitzicht van een leven na de dood. Sommigen van hen hadden reeds hun weg gevonden naar Zuid-Iberië via de amfibische Phoeniciërs van Tyrus en hun opvolgers de Carthagers. Nu werden de autochtonen verbijsterd door de introductie van de Romeinse variant!

Deze verscheidenheid van religieuze keuze blijkt uit recent onderzoek naar het enige bekende pre-Romeinse heiligdom te Cabeço das Fráguas, waar een inscriptie in het Latijnse alfabet maar in de Lausitaanse taal gewijd was aan Endovelicus. Dit impliceert dat het heiligdom een bijzondere orakelfunctie had, waaronder de beoefening van incubatio (ook bekend als "tempelslaap"), een mystieke procedure waarbij de priesters een trance teweegbrachten waarin de god genezingen voor kwalen adviseerde. Dit was identiek aan de geneeskrachtige tempels van het Griekse Asclepeion, die op hun beurt werden toegeëigend door de Romeinse god Aesculapius, wiens priesters in Rome een nuttig inkomen verwierven door in de tempelbaden en het gymnasium voorschriften voor behandelingen uit te vaardigen.

Na geveinsde tegenzin stemde de grote keizer Augustus Caesar ermee in als goddelijke te worden gewijd. De facto herstelde dit de absolute macht van de monarchie met de verantwoordelijkheid om te heersen over de belangen van het leger, de senaat en de georganiseerde religie. In Portugal werden altaren aan hem gewijd in Braga, Tarraco, Castelo de S. Paio, Alcácer en vele andere plaatsen waarvan de inscripties helaas onvolledig of mogelijk vervalst zijn. Later, in de regering van Tiberius werden tempels gebouwd op belangrijke openbare plaatsen en mogelijk in enkele van de grotere villa's. De keizerlijke cultus bleef voortduren gedurende de Flavische successie waarbij sommige keizers postuum goddelijk werden verklaard terwijl anderen (Caligula en Nero) hun goddelijke status gebruikten als een vergoelijking voor hun onrechtvaardige daden. Het werd een kenmerk van het administratieve systeem dat door Vespasianus werd ingevoerd dat sommige conventus (gemeenten) een keizer toegewezen kregen om te aanbidden onder leiding van een sacerdos (priester) die tribuut ontving.

Dit samenraapsel van godsdiensten en hun plaats in de staatsfuncties veroorzaakte grote verwarring bij de onderworpen burgers van Lusitanië en Galicië die de keuze kregen uit een pantheon van inheemse, Romeinse en oosterse godheden waarvan de identiteiten elkaar vaak overlapten.

Geen wonder dat de apostelen van het christendom op ongeloof stuitten toen zij probeerden in te voeren wat kennelijk een hervormingsbeweging was van het jodendom dat reeds als een kleine cultus in Romeins Portugal bestond. Dit zullen wij onderzoeken in het afsluitende deel 9 dat volgt.