In 1529 stuurde de tirannieke koning Hendrik VIII Rev. Dr. Richard Croke, een Hebraïst, Grieks geleerde en vice-kanselier van de Universiteit van Cambridge op een missie naar Venetië met twee doelen. Het eerste doel was de rabbinale rechtbanken ervan te overtuigen dat de leviratenwet gunstig kon worden toegepast op de wens van de vorst om Anne Boleyn te huwen na de nietigverklaring van zijn huwelijk met Catharina van Aragon. Ten tweede zocht hij de beste Italiaanse musici om zijn koorscholen in The Chapel Royal, Westminster Abbey en St. Paul's Cathedral nog meer faam en grandeur te geven. In de eerste was hij niet succesvol (wat leidde tot de oprichting van de Church of England met de koning aan het hoofd), maar in de tweede slaagde hij erin vijftien van de beste Italiaanse musici en hun families met rijke beloningen naar het Tudor Court te lokken waar zij bekend werden als de "Newe Vialles" of "Venetiaanse Broeders". Wat (slecht) geheim werd gehouden, was dat alle vijftien afstamden van de Iberische Sefardim die hun toevlucht hadden gezocht in Noord-Italië na de verdrijvingen van 1492 en 1497, het bloedbad van Lissabon van 1506 en de invoering van de inquisitie in Spanje (1478) en Portugal (1539).

De leider van deze groep was ongetwijfeld Jeronimo Bassano (1480-1549) wiens grootvader een Marokkaanse Jood was genaamd Joshua ben Joseph al-Lorqui (1400-1440) totdat hij een Spaanse converso werd bekend als Maestre Geronimo de Santa Fe; hij had twee zonen genaamd Pedro en Andrea. Na de zelfmoord van zijn broer in een gevangenis van de Inquisitie, vluchtte Andrea in 1492 met zijn zoon Jeronimo naar Italië om in het dorp Bassano del Grappa te gaan wonen, waarvan zijn achternaam is afgeleid. Het was hier dat Jeronimo een vermaard bedrijf oprichtte voor het maken van muziekinstrumenten zoals fagotten, luiten en pivas. Hij had zes zonen (Alvise, Jacomo, Jasper, Anthony, John en Baptista) die allen deskundige muzikanten werden en in 1506 van de Doge van Venetië de opdracht kregen naar zijn hof te verhuizen, waar Jeronimo de titel "Maestro Hieronimo van trompetten, schalmeien en piffero" kreeg. Van de zes was Anthony Bassano misschien wel de beroemdste. Zijn vijf zonen (Mark Anthony, Arthur, Edward, Andrea en Jeronimo) vergezelden hun vader naar het hof van Hendrik VIII in het jaar 1540, terwijl een dochter, Lucrecia, trouwde in de Lanier familie van componisten en kunstenaars.

Tijdgenoten van de Bassanos waren de Lupo familie van vioolspelers, van wie werd aangenomen dat zij dit instrument tot de viool hadden ontwikkeld. Zij verhuisden ook naar Londen in 1540 en werden geleid door Ambrose Lupo die in het koninklijk consort speelde tijdens de Tudor-regeerperiodes van Henry VIII (1509-1547), Edward VI (1547-1553), Mary I (1553-1558) en Elizabeth I (1558-1605). Hun muziek was hoofdzakelijk religieus en bestond uit psalmen en motetten (bijv. Ne Irascaris uit Jesaja 64:9-10), waarvan er vele door William Byrd waren gecomponeerd, maar ze maakten ook deel uit van een "wereldlijke band" die op banketten en andere feestelijkheden speelde en daarbij gebruik maakte van originele Italiaanse ritmes voor de populaire Pavanes, Courante en Allemandes dansen. De geboorteplaats van Ambrosius is niet bekend, maar hij werd genoemd als Lupus Italus de Almaliach ; een oude joodse familienaam uit Iberia. Hij trouwde en stierf (1591) in Cripplegate, Londen en zijn oudste zoon, Joseph, was in de parochie van St. Alphege getrouwd met Laura Bassano. Dit werd vermeld in een getuigenverklaring aan de Inquisitie van Venetië in 1577 door Orazio Cogno, die verklaarde dat ketters werk door Ambrosius was uitgedeeld aan verschillende Engelse aristocraten, waaronder Edward de Vere, 17e graaf van Oxford, wiens naam naar voren is gebracht als een alternatief voor die van William Shakespeare.

Andere leden van de groep die ervan verdacht werden Marranen te zijn, waren onder meer twee strijkers, George en Innocent de Combe, van wie bekend was dat zij uit Coimbra waren gemigreerd, evenals de familie Moises, die allen werkzaam waren geweest in de universiteitskoren. Maar het is moeilijk om namen te bevestigen, omdat ze van het Joods-Arabisch via het Spaans of Portugees in het Italiaans en vervolgens in het Engels zijn veranderd! Volgens de historicus Roger Prior gebruikte de gemalin van koning Hendrik een reeks namen voor officiële zaken en een andere voor privé-aangelegenheden zoals vertrouwensverklaringen tussen families. Zo werd Anthonius Moyses John Anthony en Simon de Maion werd Peregrine Symonds. Verder bewijs voor een gemeenschappelijke Sefardische erfenis kwam met de ontdekking door de joodse historicus Cecil Roth dat een kleinere groep crypto-Joden al in Londen aanwezig was vóór de aankomst uit Venetië. Hiertoe behoorden zowel Sefardim als Asjkenazis die uit Antwerpen waren gemigreerd om carrière te maken als kooplieden, financiers en in twee gevallen als musici.

Hebreeërs zouden sinds 1290 uit Engeland zijn verbannen en pas in 1656 officieel weer zijn toegelaten door een tolerante Oliver Cromwell, maar het was bekend dat er in die periode kleine gemeenschappen van crypto-joden bestonden in de belangrijkste steden en dat sommigen door onwettige liaisons verbonden waren met de aristocratie. Dit werd duidelijk voor Eustace Chapuy, een ambassadeur van Spanje, die er in 1541 met Kerstmis op aandrong "bepaalde personen" gevangen te zetten en hun bezittingen in beslag te nemen. Een aarzelende maar diplomatieke koning Hendrik stemde hiermee in, maar was gekrenkt toen hij ontdekte dat sommige van de slachtoffers zijn koorzangers (en hun instrumenten) waren, terwijl anderen naar het continent waren gevlucht. De koning, een redelijk bekwaam componist en dichter, verzekerde zich van de steun van verschillende katholieke monarchen om het bevel te laten intrekken en in maart 1543 keerden zijn geliefde musici terug en kregen gezelschap van anderen, zodat hun aantal bij de dood van de koning was gestegen tot 38 spelers.

Natuurlijk waren alle spelers mannen, maar het is belangrijk te vermelden dat een dochter, Aemelia, van Baptista Bassano en zijn vrouw Margret Johnson een ambitieuze en intelligente schrijfster bleek te zijn en Engeland's eerste vrouwelijke professionele dichteres. Haar bundel Salve Deus Rex Judaeorum (Heil, God, Koning van de Joden) werd gepubliceerd in 1611 en werd voorafgegaan door boeken waarin de subjectieve status van de vrouw werd bekritiseerd. Zij was in januari 1569 gedoopt in de St. Botolph kerk in de parochie van Bishopsgate en was een nicht van de hofcomponist Robert Johnson. Na de dood van haar vader in 1576 kreeg zij een humanistische opvoeding in het huishouden van de gravin van Kent. Dit werd gevolgd door een periode als maitresse van de Lord Chamberlain van koningin Elizabeth, die veertig jaar ouder was dan zij en bij haar een dochter verwekte. Daarna werd zij "afbetaald" met een jaarlijks pensioen van 40 pond en trouwde met haar volle neef, Alfonso Lainier. Haar relatie met hem is gedetailleerd beschreven in het dagboek van de hofastroloog, Dr. Simon Forman, die pogingen opmerkte om haar te identificeren als de "Dark Lady" van Shakespeare (of de Vere), waarschijnlijk vanwege haar Sefardische huidskleur.

Uit verslagen uit de Tudor-tijd blijkt dat alle musici van Marraanse afkomst zich met succes assimileerden in de christelijke samenleving. Velen stelden hun toekomst veilig door een parochieleven te aanvaarden binnen de kerk of als succentor en precentor van de kathedralen, terwijl anderen de beroepen ingingen. Al met al brachten zij veel bij aan het bestaande culturele leven van Tudor Engeland en, door te trouwen, een nieuwe rijkdom aan een herontluikende samenleving. Dit zal ik in een volgend artikel onderzoeken.